Beschrijving
De hermelijn is het enige dier in ons land dat in de winter een witte pels heeft. Alleen de 5cm. lange staartpunt blijft zwart. De hermelijn is dan niet te verwarren met de kleinere wezel die het hele jaar bruin blijft. De hermelijn is lang en slank met een lengte van 30 tot 40 cm. inclusief de staart van 8 tot 12 cm.
Het dier is slank en dat stelt hem in staak om gemakkelijk door ratten en mollengangen te lopen. De ram fowel het mannetje is groter en zwaarder dan het moertje.
De afgeplatte kop, nek, rug en zijkanten en de buitenzijde van de poten zijn in de zomer roodgeelbruin. De staart heeft ook in de zomer een zwarte pluim. De keel, borst, buikzijde en binnenkant van de korte poten zijn wit.
De kleine rode oren hebben een fijn wit randje. als hij in de december helemaal verhaard is, is de hermelijn zuiver wit behalve de staartpunt. De anala opening is dan door afscheiding van de zogenaamde geurklieren geelachtig. In zachte winters zet de verharing zich niet altijd volledig door, zodat dan hier een daar bruine vlekken te zien zijn. De hermelijn weegt 125 tot 300 gram.
Voorkomen
De hermelijn komt in ons land vrij algemeen voor. Door myxomatose bij de konijnen is het aantal in veel gebieden overigens verminderd. Tijdens en na een zogenaamd muizenjaar (dat is een jaar waarin er veel veldmuizen zijn) kan de stand sterk stijgen.
Biotoop
Ze leven langs de rand van bossen, langs ruige slootkanten, onder bosschages en ook in de buurt van boerderijen, onder houtmijten en in mollennesten. Zijn slaapplaats bekleedt hij in de winter met droog gras, veren en/of zoogdierhaar. De hermelijn komt zowel in vochtig als in droog terrein voor, maar het meest daar waar veel knaagdieren zijn.
Gedrag en leefwijze
Hoewel de hermelijn een nachtdier is, is hij ook overdag te zien omdat hij tot laat in de morgen op rooftocht kan zijn.
Voortplanting
De paring valt vaak in februari of maart en vermoedelijk ook nog een in de zomer.
De jongen uit een paring in de zomer worden dan het volgend voorjaar geboren. na in februari/ maart gedekt te zijn werpt het moertje vier tot acht jongen (in voedselrijke jaren) na een draagtijd van ongeveer acht weken. Het moertje werpt de jongen in een beschermde holte, soms ook wel in een mollennest. Bij gevaar worden de jongen naar een veiliger plaats gesleept. Tegen de winter verlaten de jongen de moeder.
Voedsel
Zijn voedsel bestaat meestal uit muizen, ratten, woelratten en woelmuizen.
Het dier eet ook eieren, insecten, vogels, mollen, hazen, konijnen en als het beschikbaar is ook aas. De prooi bespringt hij en doodt die met een beet in de nek. Waar veel konijnen voorkomen, zijn deze hoofdvoedsel, vooral in muizenarme jaren.